Waterschappen willen graag een bijdrage leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, onder meer door het produceren en vermarkten van energie en grondstoffen bij het zuiveren van afvalwater. Maar met welke juridische aspecten moeten waterbeheerders rekening houden, als zij dat doen? In opdracht van de Unie van Waterschappen en STOWA is er een handreiking ontwikkeld, die beschrijft onder welke juridische randvoorwaarden waterschappen energie en grondstoffen op de markt kunnen zetten.

Waterschappen hebben in het Klimaatakkoord (2010), de Green Deal, het Ketenakkoord Fosfaat (2011) en het SER Energieakkoord (2013) beleidsmatige afspraken gemaakt over energie- en fosfaatwinning. De waterschappen willen in 2020 ten minste 40 procent van het eigen energieverbruik zelf opwekken. Ook is afgesproken dat er in 2015 een aantal zogenoemde energiefabrieken en grondstoffabrieken zijn gerealiseerd. Het Rijk heeft toegezegd om met het oog hierop juridische belemmeringen zoveel mogelijk weg te zullen nemen. De transitie wordt door het Rijk actief ondersteund.

Het uiteindelijke doel van al deze afspraken is dat waterschappen de transitie maken van afvalwaterverwerkers tot leveranciers van grondstoffen en energie uit afvalwater. Wat is daarvoor nodig? De techniek lijkt niet zozeer het probleem te zijn. Er dienen zich met name onduidelijkheden en vragen aan op het juridisch vlak. Dit is niet onlogisch, want levering van grondstoffen en energie zijn voor de waterschappen nog betrekkelijk nieuwe activiteiten.

De 'Juridische Handreiking Duurzame Energie en Grondstoffen Waterschappen' verschaft juridische duidelijkheid.