Ten tijde van het eerste Nationaal Milieubeleidsplan (1989) heette klimaatverandering in beleidstaal en in de volksmond ‘het broeikaseffect’. De motor achter de verandering van het klimaat was de stijgende temperatuur van de atmosfeer. Opvallend genoeg maakte men zich toen niet zozeer zorgen over de te verwachten hitte, maar vooral over de stijging van de zeespiegel. Actie A8 luidde: “Voorbereiden van effectgerichte maatregelen op langere termijn, zoals bescherming tegen de zeespiegelstijging”. Langzaam maar inmiddels zeker is het tot de beleidsmakers doorgedrongen dat de grote gevolgen van de stijging van de zeespiegel voor de volgende generaties niet de enige zorg is bij klimaatverandering. Het aanpassingsvermogen wordt momenteel al fors op de proef gesteld.
Het Planbureau voor de Leefomgeving beschreef de mismatch in de Nederlandse adaptatiestrategie in 2015 treffend: “Nederland is goed georganiseerd maar ingeregeld op het ‘oude’ klimaat.”. Klimaatverbond Nederland was al eerder bezig met het bijsturen van de Nederlandse aanpak. Sinds 2014 is ze aanjager van een bredere benadering en een van de wegbereiders in de praktijk. In dit essay beschrijven we hoe Klimaatverbond Nederland gelijktijdig en in samenhang werkt aan de weerbaarheid van de samenleving tegen tot voor kort ongekende hitte in de zomer en het creëren van een volwaardig plaats voor koeling in de energietransitie.
Valse start
Als de klimaatcrisis een strijd zou zijn tussen de mens en de elementen, dan staat de mens inmiddels met (minimaal) 0-2 achter. De mens is er in de afgelopen drie decennia niet in geslaagd om de stijging van de temperatuur op aarde tot staan te brengen (0-1) en het is ons tot nu toe ook maar matig gelukt om ons te wapenen tegen die stijgende temperatuur en de daaraan verbonden effecten (0-2).
Deze (tussen)stand is het gevolg van twee eigen doelpunten. Het eerste punt – mislukte mitigatie – is ontstaan doordat de mensheid niet lijkt te accepteren dat voor verbeteringen grote en vaak lastige veranderingen onontkoombaar zijn. Het tweede punt – gebrek aan adaptatie – is nauw verbonden met het eerste. In de jaren 1990 lag de aandacht volledig bij mitigatie. Vrijwel niemand was bereid zich serieus voor te bereiden op de nu onvermijdbare gevolgen van klimaatverandering. Pleiten voor adaptatie was als vloeken in de kerk: “Daarmee erken je op voorhand dat je zult falen bij het terugdringen van de uitstoot”.
Niet iedereen liet adaptatie overigens links liggen. Tijdens de klimaatconferentie in Kyoto van 1997 vroeg een groep kwetsbare eilandstaten aandacht voor de noodzaak zich te wapenen tegen de stijgende zeespiegel en toenemende weersextremen. Hun roep om bescherming werd welwillend ontvangen, maar het woord adaptatie haalde het ‘Kyoto-protocol’ niet. In 2002 zette onder andere het internationale Rode Kruis adaptatie opnieuw op de agenda. In 2007 werd klimaatadaptatie voor het eerst opgenomen in de klimaatonderhandelingen. Mede daardoor ontstond er beweging. In de EU werd in 2013 voor het eerst een adaptatiestrategie gemaakt met onder andere de afspraak dat alle EU landen in 2016 een nationale adaptatiestrategie hebben.
Verhitte inhaalrace
Inmiddels zijn we bezig aan een enorme inhaalrace, waar steeds meer partijen bij betrokken raken. Sinds 2014 zet ook Klimaatverbond Nederland zich actief in om decentrale overheden te helpen bij de ontwikkeling van hun adaptatiestrategie. Ze is een van de trekkers die pleiten voor een brede benadering van de Nationale Adaptatie Strategie (NAS). “Tot nu toe is vooral het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie leidend. Dit is gericht op waterveiligheid en -berging, om wateroverlast en droogte te beperken. Daarbinnen wordt de noodzaak van vergroening breed uitgedragen en gestimuleerd,” stelt Madeleen Helmer van Klimaatverbond. Hitte is nu echter een veel dodelijker klimaatrisico en heeft bij klimaatadaptatie ten onrechte een bescheiden plek, in de schaduw van de wateropgave en vergroening.
Daarmee bleef de olifant in de kamer lang buiten beeld: een warmer klimaat zorgt voor hogere temperaturen waar Nederlanders, de openbare ruimte en woningen niet op berekend zijn. PBL verwoordde het treffend in zijn rapport Aanpassen aan klimaatverandering – kwetsbaarheden zien, kansen grijpen (2015): “Nederland is goed georganiseerd maar ingeregeld op het ‘oude’ klimaat.”
Kwetsbaarheid van de samenleving
Sinds de Nationale Adaptatie Strategie (2016) is er beetje bij beetje meer aandacht voor de risico’s van hitte. In 2018 werd voor het eerst een Congres Hittestress georganiseerd. In 2019 kwam er een landelijke handreiking voor lokale hitteplannen en in 2020 betere inzichten voor de hittebestendige stad.
Klimaatverbond constateerde in 2020 dat, terwijl er meer kennis was over hitte in de buitenruimte (gebied) en de gevolgen voor mensen (gezondheid), één domein in de aanpak ontbrak: de woning (gebouw). De Nederlandse woningen heten niet voor niets ‘doorzonwoningen’. Om de onderlinge verbondenheid van deze schaalniveaus te versterken en de afhankelijkheid en samenhang te agenderen kwamen deskundigen vanuit deze drie domeinen samen en ontstond de ‘drie G benadering’ als volgende fase in de aanpak van hitte. Bij de 3G aanpak van hitte wordt uitdrukkelijk gekeken naar meerdere maatschappelijke opgaven, met name de ontwikkeling van een groene gezonde samenleving en de energietransitie.
Vooral ouderen en mensen met chronische ziektes krijgen de klappen als zomers de temperaturen oplopen. Oudere mensen ervaren bijvoorbeeld een veel lagere dorstprikkel en het risico van uitdroging is relatief hoog. Mensen zullen zich, uit een gevoel van onveiligheid, ook wel twee keer bedenken om ‘s avonds en ‘s nachts ramen open te zetten om te profiteren van de koelere lucht. Het aantal ouderen en chronisch zieken gaat de komende tijd flink toenemen, zo laat demografisch onderzoek zien. Voeg daarbij dat de professionele zorg voor zieke en oudere mensen de afgelopen decennia fors verschraald is en dat veel van hen daardoor langer (alleen) thuis moeten blijven wonen. Het volstaat dus niet om de maatregelen te beperken tot de openbare ruimte; de oplossingen liggen voor een belangrijk deel achter de voordeuren. Vooral bij de ruim 2 miljoen sociale huurwoningen waar verhoudingsgewijs de meeste kwetsbare mensen wonen.
Brede maatschappelijke samenwerking
Professionals die zich richten op het weerbaar maken van de samenleving tegen klimaatverandering verenigden zich in Samen Klimaatbestendig. Dit kennisnetwerk zocht de samenwerking met de Groene Huisvesters, waarin het ministerie van BZK, Aedes en de Woonbond, zich verenigen rond het thema. Deze coalitie leidde in 2021 tot de oprichting van een Hittegroep waaraan inmiddels 20 wooncorporaties deelnemen.
Verschillende rapporten wijzen op een forse gezondheidskloof in Nederland. Mensen met een lagere opleiding en lage inkomens leven gemiddeld 7 jaar korter en 15 levensjaren in minder gezonde toestand. De WRR constateerde in 2018 dat deze gezondheidsverschillen niet medisch op te lossen zijn maar dat er vooral in preventie moet worden geïnvesteerd. Steeds duidelijker is dat een groene leefomgeving gezondheidsbevorderend is. Dat sluit aan bij de inzichten vanuit hitteadaptatie. Daar is nu ook in beeld dat “de armste buurten de warmste buurten zijn.” De hitteproblemen concentreren zich in versteende wijken met slechte woningen en kwetsbare bewoners.
Stappen in de goede richting
De afgelopen jaren zijn we letterlijk door schade en schande wijs geworden. De watersnoodramp van afgelopen juli in onder andere Limburg is de op één na duurste natuurramp van 2021 in de wereld (de duurste was de orkaan Ida in de Verenigde Staten). De schade van het hoogwater in Nederland, België, Duitsland, Frankrijk en Luxemburg samen bedroeg €38 miljard en er vielen 240 doden. De provincie Limburg berekende €1,2 miljard nodig te hebben om wateroverlast in de toekomst tegen te gaan. Ook de verdroging van de natuur en landbouwgrond zorgt al jaren voor grote schade. Minder zichtbaar zijn de gevolgen voor de volksgezondheid. Zo stegen de maximale temperaturen tot historische hoogten (40,7ᵒ Celsius in 2019) en nam de duur van hitteperiodes toe (acht opeenvolgende tropische dagen in 2020). Zowel in 2020 als in 2021 was sprake van serieuze oversterfte. We kunnen onszelf dus niet langer wijs maken dat het wel goed komt.
In het coalitieakkoord erkent de regering inmiddels dat hittestress een probleem is: “Hittestress tijdens een warme periode is een steeds groter probleem en veroorzaakt een piek in het overlijden van vaak kwetsbare mensen.” De aanpak beperkt zich echter nog altijd tot de openbare ruimte: “Om dit tegen te gaan bevorderen we het toevoegen van meer groen, water en lichte oppervlakten in dichtbebouwd gebied. Dit leidt tot meer schaduw, verdamping en reflectie.”
Gemeenten zijn vaak, vanuit de wateropgave, al bezig met deze ruimtelijke adaptatie. Maar het besef dat dit niet voldoende is om de hitteproblematiek aan te pakken dringt inmiddels snel door. In 2021 maakte de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een grote stap voorwaarts. Met haar position paper‘Klimaatadaptieve gemeenten’ kiest ze voor een integrale aanpak van de klimaatrisico’s, die zich echter vrijwel geheel beperkt tot de fysieke leefomgeving. In april 2022 presenteert de VNG het position paper‘Samenwerken aan een gezonde leefomgeving’ waarbij ze de visie op een gezonde leefomgeving als een ‘satéprikker’ steekt door andere ruimtelijke opgaves, waaronder hitteadaptatie. “De toekomstige Nederlander heeft last van extremere weersomstandigheden. Het aantal hittegolven en de hittestress (waarbij het behoud van lichaamsfuncties onder druk komt te staan door blootstelling aan warmte, in het bijzonder als gevolg van vochtverlies) nemen toe, net als andere effecten van klimaatverandering.” Ook de maatschappelijke veranderingen krijgen aandacht: “De inwoner van de toekomst zal langer zelfstandig thuis moeten wonen, (…) en heeft tegelijkertijd vaker complexe zorg nodig. De druk op mantelzorgers stijgt. Dit vraagt een verandering in de zorg (…) en goede ondersteuning van de toekomstige mantelzorgers.”
Dit is nog grotendeels papier, maar de eerste praktijktoepassingen staan op het punt van beginnen. Zo heeft de gemeente Rotterdam de aanpak van hitte prioriteit gegeven in haar lokale adaptatiestrategie, maken steeds meer gemeenten in samenwerking met de GGD’s een lokaal hitteplan en is er zowel vanuit het ministerie van BZK als de woningcorporaties toenemende beleidsaandacht voor hitte in woningen. De volgende stap is een impulsregeling voor maatregelen die hittestress risico’s kunnen beperken, vergelijkbaar met de impulsregeling voor ruimtelijke adaptatie.
—
Koelte: het zorgenkindje van de energietransitie
De analyse van het PBL uit 2015 (“Nederland is goed georganiseerd maar ingeregeld op het ‘oude’ klimaat”) geldt ook voor de tweede G uit de hitteadaptatiestrategie: het Gebouw. Bij dat ‘oude’ klimaat, met mitigatie als uitgangspunt, voert nog altijd de gedachte de boventoon dat we ons vooral moeten wapenen tegen kou in de winter. Veel aandacht is er voor isolatie en de aardgasloze warmtevoorziening. Het ‘nieuwe’ klimaat vraagt echter daarnaast ook om het buiten houden van de warmte in de zomer.
Vreemd genoeg ontbreekt de vraag naar koelte vrijwel volledig in de energietransitie. Dat geldt zowel voor de aandacht bij beleidsmakers als voor de modellen die gebruikt worden. De energie die nodig is voor de stijgende koeltebehoefte in de zomer groeit in rap tempo toe naar de energie die nodig is voor warmte in de winter. Deze beweging wordt veroorzaakt door het veranderende klimaat en versterkt door de groeiende aandacht voor isolatie. Volgens cijfers van W/E adviseurs bedraagt het aandeel warmte en het aandeel koelte in de totale energievraag bij nieuwbouwwoningen op dit moment 30 procent. Warm tapwater is verantwoordelijk voor de overige 40% van de energiebehoefte in woningen.
Het bouwbesluit voor nieuwe woningen uit 2016 gaat al uit van deze verdeling, maar bij het opknappen van bestaande woningen richt vrijwel iedereen zich op de warmtebehoefte in de winter. Voor een deel zijn voor koelte in de zomer dezelfde maatregelen bruikbaar: goede isolatie, slimme ventilatie en gedoseerde zonintrede. Maar de combinatie van koeltevraag in de zomer en een vrijwel even grote warmtevraag in de winter schreeuwt om een geïntegreerd systeem voor het regelen van de binnentemperatuur. Nu al heeft 1 op de 5 huishoudens een airco aangeschaft om de hitte uit de woning te houden. Dat is een ongewenste ontwikkeling vanwege het hoge elektriciteitsgebruik van deze apparaten, met vaak ook nog sterke broeikasgassen in de koelmiddelen. Meer zicht op de balans tussen de warmte- en de koeltevraag biedt een uitgelezen kans voor warmte-koude-opslag (WKO) in plaats van eenrichting-warmtenetten. Het zou dan ook waardevol zijn om op basis hiervan de businesscases van WKO te herijken.
Stappen in de goede richting
De eerste positieve stappen zijn zichtbaar. De provincie Zuid Holland heeft deze aanpak in beeld en ook het ministerie van Binnenlandse Zaken laat onderzoek doen naar de impact van de stijgende koeltevraag op de rekenmodellen, met name die van het CBS en het PBL.
Het meenemen van de koeltevraag in modellen en beleid biedt kansen. Beleidsmakers zien het onderwerp, maar benaderen dit nog vaak als ‘extra’ opgave bovenop de toch al zware last die de energietransitie met zich meebrengt. Maar een samenhangende benadering van warmte en koelte zou het ontwerp van de winterse warmtelevering op z’n kop zetten. Nu nog worden warmtenetten voorgesteld die water met hoge temperatuur naar de woningen voeren. Warmtenetten waarvan de bron bovendien lang niet altijd duurzaam is. Als we eerst gaan investeren in de kwaliteit van woningen – en daarmee in wooncomfort – onder andere door betere isolatie, zijn woningen ook geschikt voor verwarming op lagere temperatuur. Daarmee komt ook warmte-koude-opslag in beeld: zomers het teveel aan warmte aan woningen onttrekken en opslaan en deze oogst in de winter benutten voor verwarming. Het zou een no brainer moeten zijn.